Onderstaande tabel toont het financieel perspectief op hoofdlijn.
Financiële vertreksituatie (regel 1)
In november 2023 is de meerjarenbegroting 2024-2027 (incl. de financiële effecten van de aangenomen moties uit het voorjaarsdebat 2023) vastgesteld met een financieel perspectief van € 4,3 mln. negatief in 2024. Gecorrigeerd voor incidentele baten en lasten bedroeg het structurele saldo in 2024 echter nog € 0,3 mln. positief. Op 18 december 2023 heeft de gemeenteraad het raadsvoorstel 'Structureel en reëel evenwicht Programmabegroting 2024-2027' vastgesteld. Met dit voorstel werd voorkomen dat de gemeente Zoetermeer door gedeputeerde staten onder preventief financieel toezicht zou worden gesteld vanwege het opnemen van een taakstellende bezuiniging van € 7 mln. voor jeugdzorg. Het jaar 2025 vertoonde in de meerjarenbegroting 2024-2027 nog een positief (structureel) saldo van € 7,5 mln., waarna het saldo vanaf 2026 daalt naar ruim € 15 mln. negatief als gevolg van het 'financiële ravijn'.
Raadsbesluiten tot en met april 2024 (regel 2)
Na de vaststelling van de programmabegroting en het raadsbesluit 'Structureel en reëel evenwicht Programmabegroting 2024-2027' in december 2023 is een aantal raadsbesluiten met een beroep op het begrotingssaldo genomen waaronder o.a. Herijking toegang jeugdhulp, Ontheemden, vluchtelingen en asielzoekers en eenmalige energietoeslag 2023 Zoetermeer.
Onvermijdelijke ontwikkelingen (regel 3)
De afwijkingen in de categorie onvermijdelijke ontwikkelingen liggen buiten de invloedsfeer van de gemeente. In december 2023 is ingestemd met de nieuwe CAO gemeenten hetgeen voor een bedrag van ruim € 1,3 mln. structureel doorwerkt naar 2024 en verder. Door kostenstijgingen bij de bewaakte fietsenstallingen en de diverse onderhoudscontracten bij het onderhoud van de openbare ruimte wordt de gemeente geconfronteerd met een nadeel van per saldo € 2,0 mln. doordat de hiervoor in de begroting opgenomen reserveringen niet voldoende zijn. Daarnaast leidt een hogere rijksvergoeding voor bijstandsuitkeringen (BUIG) tot een voordeel, doordat lasten in Zoetermeer zich gunstiger ontwikkelen dan landelijk gemiddeld. Zie voor het totaaloverzicht bijlage 4.
Financiële ontwikkelingen bestaand beleid (regel 4)
De analyse van de Jaarrekening 2023 en het Eerste Tussenbericht 2024 toont afwijkingen in de uitvoering van de begroting. Deze afwijkingen hebben deels een meerjarig karakter. Een belangrijk onderdeel hiervan is de kostenontwikkeling van de Jeugdhulp. Verder wordt voor de noodzakelijke doorontwikkeling van het assetmanagement een bedrag van structureel € 0,5 mln. opgenomen. Een positief effect wordt veroorzaakt door de stijgende rente en een uitgestelde financieringsbehoefte. Enerzijds ontvangt de gemeente Zoetermeer 2024 een rentevergoeding op de tijdelijke middelen die zijn uitgezet bij de schatkist, anderzijds schuift de financieringsbehoefte op in de tijd waardoor al geraamde rentelasten deels kunnen vrijvallen. Ook vallen de inkomsten uit dividend voordelig uit. In de toelichtingen per programma zijn de verschillen op postniveau toegelicht. Een totaaloverzicht van posten is opgenomen in bijlage 4.
Nieuw beleid (regel 5)
De toelichtingen van de voorstellen van nieuw beleid staan in de programma's vermeld. Het totaaloverzicht van beleidsvoorstellen is opgenomen in bijlage 4.
Herijking gemeentefonds (regel 6)
Op 1 januari 2023 is de herijking van het gemeentefonds ingegaan. De gemeente Zoetermeer ontvangt tot en met 2025 een suppletie-uitkering om het nadelige effect af te toppen tot maximaal € 22,50 per inwoner. Op dit moment wordt de herijking door middel van verschillende onderzoeken door het Ministerie van BZK samen met de Raad Openbaar Bestuur en VNG tegen het licht gehouden, waarbij de gemeente Zoetermeer vertegenwoordigd is in de klankbordgroepen. Het is de bedoeling dat deze onderzoeken uiterlijk 2025 zijn afgerond. Dit leidt naar verwachting tot een aangepaste verdeling per 1 januari 2026. Indien de huidige suppletie-uitkering volledig vervalt, levert dit voor de gemeente Zoetermeer vanaf 2026 een aanvullend structureel nadeel van ruim € 10 mln. op. Door de financieel toezichthouder wordt geadviseerd om in de meerjarenraming alvast rekening te houden met het vervallen van een deel van deze suppletie-uitkering, hiervoor is vanaf 2027 een oplopende bedrag van € 2 mln. per jaar opgenomen.
Voorjaarsnota 2024 rijk (regel 7 en 8)
Op 15 april 2024 heeft het rijk haar Voorjaarsnota 2024 gepresenteerd met daarin financiële gevolgen voor gemeenten. De opschalingskorting wordt geschrapt. Deze korting is definitief van tafel. Dat houdt in dat het gemeentefonds vanaf 2026 niet verlaagd wordt voor de opschalingskorting. Dit betekent voor Zoetermeer een structureel voordeel van € 5 mln. Daarnaast wil het rijk de nieuwe systematiek voor het bepalen van de omvang van het gemeentefonds (de zogenaamde BBP systematiek) al in 2024 hanteren in plaats van 2027. Dit levert een forse vermindering op van het gemeentefonds, maar de gemeenten worden daarvoor volledig gecompenseerd in 2024. Voor 2025 geldt dat het rijk de vermindering slechts deels compenseert. Dit betekent voor Zoetermeer een nadeel van € 5 mln. De gevolgen van de Voorjaarsnota worden verwerkt in de Meicirculaire gemeentefonds 2024. Zo snel als mogelijk na het verschijnen van de meicirculaire wordt de raad in een afzonderlijk memo over de financiële uitkomst van de meicirculaire geïnformeerd.
Toelichting provinciaal toezicht
Onderstaande tabel geeft het begrotingssaldo met het onderscheid in incidenteel en structureel. Dit onderscheid is van belang in het kader van het provinciaal begrotingstoezicht.
Zonder dekkingsplan vertoont het jaar 2025 in de meerjarenbegroting 2025-2028 een negatief (structureel) saldo van ruim € 3,3 mln. Om in 2025, net als in 2024, een sluitende begroting te kunnen aanbieden, is het voorstel om gebruik te maken van het zogenaamde ‘surplus’ in de algemene reserve. Dit betekent een eenmalige onttrekking aan de reserve Vrij inzetbaar (= dekkingsplan). Dit leidt tot een positief structureel saldo van € 137.000 in 2025. Omdat het begrotingssaldo (inclusief dekkingsplan) voor 2025 nog positief is, heeft het nu gepresenteerde tekort vanaf 2026 geen directe gevolgen voor het oordeel van de provincie in kader van het begrotingstoezicht.
In de beoordeling van de provincie is de meerjarenraming 2026-2028 alleen van belang, indien het eerste jaar van de begroting – dus 2025 – niet structureel en reëel in evenwicht is. Dat betekent dat als de structurele lasten in 2025 lager zijn dan de structurele baten, de meerjarenraming niet in de beoordeling wordt meegenomen. De provincie kijkt wel met een schuin oog naar de meerjarenraming en maakt er mogelijk ook een opmerking over, maar het is geen reden om de gemeenten een andere vorm dan repressief toezicht te verlenen. Indien het jaar 2025 niet structureel en reëel in evenwicht is, ontstaat een andere situatie en dringt de provincie bij de raad eerder aan om tot maatregelen te komen die leiden tot een sluitende begroting.