Schets op hoofdlijnen van ontwikkelingen

Karakter Perspectiefnota 2023: zonder beleid en met aandacht voor ontwikkeling in financiële verhoudingen rijk-gemeenten
In maart 2022 waren de verkiezingen voor de gemeenteraad. De voorbereiding van een nieuwe coalitie en inhoudelijk programma voor de komende raadsperiode is in volle gang. Dit betekent dat in deze Perspectiefnota 2023 anders dan gebruikelijk, geen voorstellen van nieuw beleid of aanpassing in beleid worden gepresenteerd. Dat betekent niet dat daarmee het financieel beeld van de begroting ook stil staat. Integendeel.
In de eerste plaats geeft de uitvoering van de lopende begroting 2022, de leereffecten uit de jaarrekening 2021 en volume - of onvermijdelijke ontwikkelingen aanleiding tot het bijstellen van budgetten. Zowel naar boven als naar beneden. Bijstellingen waaraan geen inhoudelijke beleidsveranderingen ten grondslag liggen. In de tweede plaats heeft het aantreden van het kabinet Rutte IV en de plannen in het op 15 december 2021 gepresenteerde regeerakkoord (grote) financiële gevolgen voor de gemeentebegroting. 


Financieel perspectief op hoofdlijn, exploitatie
Onderstaande tabel geeft op hoofdlijn de verandering in het financieel perspectief (ten opzichte van de Programmabegroting 2022 en bij ongewijzigd beleid) weer. 

Het meerjarenperspectief van de begroting verbetert ten opzichte van de Programmabegroting 2022-2025 aanzienlijk. In de Programmabegroting 2022-2025 is vanaf 2023 sprake van een tekort van € 12 mln. per jaar. In het nieuwe financieel perspectief slaat dit negatieve saldo voor de jaren 2023-2025 om in overschotten (exclusief nieuw beleid). Die verbetering wordt volledig veroorzaakt door de maatregelen in het regeerakkoord. Het nieuwe kabinet heeft in het regeerakkoord fors meer uitgaven aangekondigd, die doorwerken naar een hoger accres voor het gemeentefonds. Daarnaast heeft het kabinet besloten om de stijging van de opschalingskorting tot en met 2025 te bevriezen op het niveau van 2021. Tenslotte zijn er middelen in de rijksbegroting gereserveerd om gemeenten – deels – te compenseren voor de gestegen kosten van de jeugdzorg.
Vanaf 2026 verslechtert het financieel perspectief, omdat het kabinet de methodiek van de accresontwikkeling volgens ‘trap op, trap af’ vanaf 2026 niet heeft toegepast. En omdat de opschalingskorting vanaf 2026 weer herleeft. De combinatie van beide leidt tot een verlaging van de algemene uitkering 2026 ten opzichte van 2025 met bijna € 15 mln. structureel per jaar. Deze terugval in rijksinkomsten wordt ook wel geduid als het ‘financieel ravijn’, waarmee de gemeenten worden geconfronteerd.
Door deze terugval in inkomsten vertoont het meerjarenperspectief onder de huidige omstandigheden vanaf 2026 een structureel begrotingstekort. Omdat het begrotingssaldo voor de eerste jaren nog positief is, heeft het nu gepresenteerde tekort vanaf 2026 nog geen directe gevolgen voor het oordeel van de provincie in kader van het begrotingstoezicht. 
De VNG en veel gemeenten hebben het vraagstuk van het ‘financieel ravijn’ bij het kabinet en de Tweede Kamer onder de aandacht gebracht. Het is op dit moment nog niet duidelijk of en in hoeverre die signalen gehoor vinden en al dan niet tot aanvullende besluiten van het kabinet leiden.

Financieel perspectief op hoofdlijn, reservepositie
De reservepositie van de gemeente is onverminderd sterk. De Reserve Investeringsfonds en de Reserve Fonds Zoetermeer 2040 bieden ruimte om plannen (die om incidenteel budget vragen) van dekking te voorzien.

 

Dilemma’s met betrekking tot het begrotingsbeeld
Vergoeding jeugdzorg
In de vorige programmabegroting is als grootste dilemma de onzekerheid over de kostenvergoeding jeugdzorg aangehaald. Die onzekerheid is voor een deel weggenomen met de uitspraak van de arbitragecommissie en het gevolg, dat het kabinet daaraan heeft gegeven in de rijksbegroting door voor compensatie aan gemeenten, budgetten op te nemen. Dat betekent niet, dat het vraagstuk helemaal van tafel is. De vergoeding die het rijk in het vooruitzicht stelt, gaat er vanuit dat de kostenbesparingen die door de zogenoemde commissie van Wijzen zijn onderkend in de Hervormingsagenda jeugd ook daadwerkelijk kunnen worden gerealiseerd. Het onderzoek naar de inhoudelijke - en financiële haalbaarheid van voorstellen in de Hervormingsagenda zijn echter nog niet afgerond. En het overleg daarover vraagt, mede als gevolg van de kabinetsvoornemens tot extra maatregelen voor de kostenbeheersing Jeugd tot een bedrag van € 500 mln., meer doorlooptijd dan eerder gepland.
Het financieel perspectief in deze perspectiefnota gaat er vanuit, dat de extra maatregelen gericht op kostenverlaging van € 500 mln. geen nadelig budgettair effect hebben voor de gemeentebegroting. Daarnaast wordt als vertrekpunt gehanteerd, dat als de maatregelen van de Hervormingsagenda landelijk op haalbaarheid zijn getoetst, de gemeente Zoetermeer daaraan haar evenredig aandeel kan leveren. In budgettaire zin is dit aandeel in de besparingen al in de begroting verwerkt vanuit de taakstellingen uit het programma Ombuigen en Vernieuwen. Het restant bedrag vanuit Ombuigen en Vernieuwen is op korte termijn (2023-2025) wel enige miljoenen hoger dan het besparingspotentieel, dat is opgenomen in de Hervormingsagenda. Anders gezegd: het lijkt een forse uitdaging om de in de programmabegroting opgenomen maatregelen op deze korte termijn te kunnen realiseren.

Kostenontwikkeling jeugdzorg en Wmo
De kostenontwikkeling van de jeugdzorg en Wmo vragen onverminderd aandacht. Bij de jeugdzorg is de neerwaartse lijn nog niet ingezet. Hoewel in feitelijk gebruik een zekere stabilisatie lijkt op te treden, stijgen de gemiddelde kosten per cliënt en/of traject nog steeds. Bij de Wmo is door de veroudering van de gemiddelde leeftijd en de aanzuigende werking ook nog sprake van oplopende kosten. Voor de stijging van kosten van veroudering is in de meerjarenbegroting, net als in de vorige meerjarenbegroting, rekening gehouden met een groei aan kosten van € 0,8 mln. per jaar. Mogelijk dat die stijging kan worden getemperd door de kabinetsmaatregelen op gebied van het beperken van de aanzuigende werking. In afwachting van de concrete uitwerking  van kabinetsplannen op dit punt, is hier in het financieel perspectief nog niet op vooruitgelopen.

Coronaherstelplan
De situatie van COVID-19 is met het aflopen van de pandemie en het daarop afnemen/beëindigen van de door het rijk voorgeschreven maatregelen in een andere fase aangekomen. Met meer aandacht op de herstelfase na afloop van COVID-19 in plaats op aandacht voor directe gevolgen ervan. Medio 2021 is de raad geïnformeerd over het coronaherstelplan. De uitvoering van dat plan is in gang. Door de rijksvergoeding, die is ontvangen voor de directe gevolgen van COVID-19, is het budget dat daarvoor in de begroting 2021 nog beschikbaar was (€ 4,7 mln.) slechts voor een klein deel aangesproken. De financiële reservering binnen de Reserve vrij inzetbaar van € 2,5 mln. wordt in het geheel niet aangesproken. In het bestemmingsvoorstel van het rekeningresultaat (bijlage 3) wordt voorgesteld beide (restant) bedragen voor 2022 nog beschikbaar te houden. En in de loop van 2022 te bezien of een aframing of andere inzet daarvan wenselijk is.

Vertaling regeerakkoord
In deze perspectiefnota zijn de financiële gevolgen van het regeerakkoord alleen op hoofdlijn geduid. Met name op de onderdelen, die de omvang van de algemene uitkering van de gemeente raken. In het regeerakkoord zijn ook inhoudelijke plannen opgenomen, die direct of indirect een effect (kunnen) hebben op de taken en kosten van gemeenten. Denk hierbij aan impulsen op gebied van volkshuisvesting, woningbouw en energietransactie. Daarnaast bestaan ook de plannen rond de al aangehaalde aanzuigende werking bij de Wmo.
De uitwerking van die kabinetsplannen zijn nog niet ver genoeg gevorderd om de gevolgen daarvan in deze perspectiefnota te kunnen meenemen. Wel lijkt duidelijk dat bij de investeringsplannen van het kabinet op gebied van wonen en energie een beroep op gemeente wordt gedaan en dat het rijk voor dat beroep middelen beschikbaar wil stellen. Maar niet kostendekkend: middelen in de vorm van co-financiering. Dit betekent dat inzetten op die plannen van de gemeente een financiële bijdrage uit haar incidentele of structurele middelen vraagt.