Onvermijdelijke ontwikkelingen
Aanpak energiearmoede
Verwachte rijksbijdrage in energiekosten minima (zie inhoudelijke toelichting op programma 1).
Huisvesting asielzoekers
Verwachte rijksbijdrage in de kosten voor huisvesting asielzoekers (zie inhoudelijke toelichting op programma 2).
Rentelasten
Rentescenario
Voor de ontwikkeling van de rente hanteren we in deze perspectiefnota hetzelfde rentescenario als vorig jaar. Wel wordt daarbij het scenario een jaar opgeschoven. Dat is te zien in onderstaande tabel.
Hiermee blijft de rente die structureel gehanteerd wordt in de begroting en bij investeringsbeslissingen 2%. De afgelopen maanden is de rente voor langlopende leningen gestegen (naar ongeveer 1%) en de rente voor korte leningen is stabiel rond de -0,5% (dus negatief). De lange rente is daarmee iets hoger dan in onderstaande scenario is weergegeven voor 2022. Door de oplopende inflatie heeft de ECB aangekondigd het opkoopprogramma van staatsobligaties versneld af te bouwen en op een later moment de rente verhogen. Aangezien zowel de situatie rondom COVID-19 als de kortgeleden ontstane inval van Rusland in de Oekraïne nog onzeker is en blijft, is het afwachten wat het uiteindelijke effect op de financiële markten is. De reden dat het rentescenario niet wordt aangepast, heeft te maken met de vastgestelde werkwijze voor het rentescenario (rentenota 2018). Het beleid is dat er niet op elke schommeling in de markt gereageerd wordt. Pas bij een afwijking van het rentepercentage van meer dan twee procent of wanneer een kleinere afwijking langer dan een jaar optreedt, wordt het rentescenario aangepast (zie onderstaand schema). Hiermee hanteren we stabiele rente in de begroting en ook in de tarieven. Verschillen in de rentelasten kunnen worden opgevangen met de rente-egalisatiereserve.
Financieringsbehoefte
De huidige stand van eigen financieringsmiddelen (reserves en voorzieningen) en de verwachting dat zowel besluitvorming als de besteding van het Fonds Zoetermeer 2040 doorlooptijd nemen, leiden tot de inschatting dat de financieringsbehoefte de komende jaren kan worden ingevuld met eigen financieringsmiddelen. Anders gezegd: er is nog geen aanleiding om de komende jaren nieuwe leningen aan te trekken. Omdat bij eerdere investeringskredieten op basis van de meerjarige voorcalculatie wel rentelasten zijn geraamd, worden de rentelasten naar beneden bijgesteld. Vanaf 2026 is het voordeel lager door de verwachte afnames van reserves en de toename van (vervangings-)investeringen. De renteraming voor 2022 was reeds lager dan de raming in de overige jaren.
Algemene uitkering gemeentefonds
De ontwikkeling van de algemene uitkering bestaat uit een aantal onderdelen:
a. algemene uitkering (exclusief regeerakkoord);
b. algemene uitkering als gevolg van regeerakkoord;
c. gevolgen loon-, prijs- en volume ontwikkeling;
d. herijking gemeentefonds;
e. ontwikkeling van woningbouw;
f. prijsontwikkeling maart 2022.
a. Groei van de algemene uitkering (exclusief regeerakkoord)
Het kabinet heeft in de Miljoennota een forse bestedingsimpuls in de rijksuitgaven opgenomen. Die stijging werkt door in de omvang van het gemeentefonds en daarvan afgeleid de algemene uitkering voor de gemeente. Daarnaast groeit het gemeentefonds door de economische groei en is de algemene uitkering hoger door de actualisatie van de waarde van een aantal gemeentelijke gegevens (zoals woningen, inwoners en OZB waarde).
De stijging van de algemene uitkering bedraagt bijna € 4,7 mln. in 2022 oplopend tot ruim € 7,7 mln. vanaf 2026. Uit deze inkomstenstijging moeten de kosten als gevolg van loon, prijs en aantal exogene volume ontwikkelingen worden gedekt (zie onderdeel c).
b. Groei van de algemene uitkering als gevolg van het regeerakkoord
Na de septembercirculaire is eind 2021 het regeerakkoord gepresenteerd. In het regeerakkoord zijn diverse beleidsintensiveringen opgenomen die door de trap op, trap af systematiek leiden tot positieve gevolgen voor de groei van de algemene uitkering en dan met name voor de jaren tot en met 2025. Voor 2026 en volgende jaren hanteert het rijk niet de trap op, trap af systematiek meer, waardoor er een beperkte groei is opgenomen.
Voor Zoetermeer betekent dit een bedrag van bijna € 4,2 mln. in 2022 oplopend naar afgerond € 12,4 in 2025. Vanaf 2026 is de groei nog € 5,8 mln.
In het regeerakkoord is ook extra geld opgenomen voor de jeugdzorg en wordt de opschalingskorting bevroren voor de jaren tot en met 2025. Dit biedt voor de gemeente tijdelijk extra ruimte. Op basis van de uitkomst van een arbitrage tussen gemeenten en het kabinet Rutte-III is vastgesteld, dat de kosten van de jeugdzorg van gemeenten de afgelopen jaren met € 1,9 miljard zijn gestegen. Het nieuwe kabinet heeft vanaf 2023 in de rijksbegroting budget opgenomen om gemeenten daarvoor te compenseren. In dat budget is rekening gehouden met de door de zogenoemde Commissie van Wijzen in de Hervormingsagenda Jeugd opgenomen besparingsmogelijkheden. Met deze besparingen is – in theorie en met de kennis van eind 2021 – een bedrag gemoeid van € 374 mln. in 2023 oplopend naar ruim € 1 mld. vanaf 2027.
De extra middelen voor Zoetermeer bedragen € 12,795 mln. in 2023 dalend naar € 7,63 mln. in 2026 (en € 7,137 mln. vanaf 2027). Naast de accresontwikkeling en de extra middelen voor de kosten van de jeugdzorg is er nog een onderwerp, dat grote financiële consequenties heeft voor gemeenten. Door kabinet Rutte II zijn de gemeenten gekort in het gemeentefonds, de zogenaamde opschalingskorting. Vanaf 2015 loopt deze korting op tot uiteindelijk € 975 mln. op landelijk niveau. Hiertegen ageren de VNG en de gemeente al jaren. In het regeerakkoord schrapt het kabinet tijdelijk de verhoging van de opschalingskorting. Dit leidt tot een budgettaire verlichting in de jaren 2022 tot en met 2025 voor Zoetermeer van € 1,96 mln. in 2022 oplopend naar € 4,7 mln. in 2025. De inzet van gemeenten en VNG is om het kabinet ervan te overtuigen dat het tijdelijk bevriezen van de oploop van de korting moet worden omgezet in het definitief schrappen van de opschalingskorting, want in 2026 wordt het gemeentefonds weer gekort.
In het regeerakkoord zijn nog een aantal andere voor gemeenten relevante onderwerpen opgenomen zoals woningbouw, volkshuisvesting en de Wmo aanzuigende werking. Er is nog onvoldoende concrete duiding van de kabinetsplannen bekend om die plannen in het regeerakkoord te vertalen naar (budgettaire) effecten voor de programmabegroting. Zodra dat wel mogelijk is, wordt de raad daarover bericht.
Onderstaande tabel geeft de budgettaire gevolgen van het regeerakkoord op de omvang van de algemene uitkering weer (zie ook raadsmemo van 1 maart 2022).
c. Gevolgen loon- , prijs- en volume ontwikkeling
Uit de extra middelen die de gemeente ontvangt in de algemene uitkering moeten de gevolgen van de gestegen lonen en prijzen worden betaald. Ook de volumegroei in de stad komt ten laste van deze extra middelen. De in de programmabegroting opgenomen budgetten voor lonen en prijzen zijn gebaseerd op de door het CPB in maart 2021 verwachte prijspeil. Het CPB heeft dat prijsniveau in september jl. naar boven bijgesteld. Daarnaast is er in januari 2022 (met terugwerkende kracht naar 1 januari 2021) een nieuwe gemeentelijke CAO vastgesteld, waarvan de kosten meer zijn dan waarmee eerder rekening was gehouden. De kosten voor de aanpassing van budgetten aan hogere loon- en prijsniveaus bedragen ruim € 1,8 mln. in 2022 oplopend naar € 4,5 mln. vanaf 2026. De consequenties van de hogere prijzen op basis van de CPB cijfers van maart 2022 zijn opgenomen in onderdeel f.
Daarnaast is sprake van aantal technische volume ontwikkelingen waarvoor een beroep op de accresontwikkeling in het gemeentefonds wordt gedaan. Zoals de gevolgen van het ouder worden van de stad. Door de stijging van de gemiddelde leeftijd van de bevolking neemt het beroep op de Wmo voorzieningen in volume toe. Een soortgelijk effect doet zich voor bij het groot onderhoud in het openbaar gebied. Door het ouder worden van de stad zijn steeds meer onderdelen in het openbaar gebied - zoals wegen en bruggen, etc. - aan groot onderhoud/vervanging toe.
De budgetreservering voor de Wmo is jaarlijks € 0,8 mln. Deze stijging is vanaf 2019 in de meerjarenbegroting opgenomen (uitwerking regeerakkoord Rutte 3). De jaarlijkse stijging van lasten groot onderhoud vindt zijn oorsprong in de Perspectiefnota 2018 (bijlage 1, pagina 41). De dekking voor beide groeibudgetten komt uit de accresontwikkeling van het gemeentefonds. De budgetuitbreidingen worden in eerste instantie opgenomen als stelpost op OAD. Een claim daarop is afhankelijk van een concreet onderbouwde (herijking van de voorcalculatie) op basis van bestaande inhoudelijke uitgangspunten in combinatie met de aantoonbare volumemutaties.
De reservering voor de kosten van deze ‘veroudering’ komt in onderstaande tabel naar voren in het jaar 2026: een nieuwe jaarschijf ten opzichte van de meerjarenbegroting 2022-2025. De toename van kosten op regel 2 van 2026 ten opzichte van 2025 van € 1,6 mln. betreft in hoofdzaak de hiervoor genoemde twee posten voor veroudering. Daarnaast komt in de toename naar 2026 de reservering vanaf 2026 van € 417.000 ten behoeve van de Boerderij naar voren. De basis daarvoor ligt in de Programmabegroting 2019 en het besluit om de budgetuitbreiding daarvoor te verschuiven naar 2026.
Onderstaande tabel geeft het saldo tussen hogere algemene uitkering en daaruit te dekken kostenstijgingen voor loon/prijs en volume weer.
Aan het incidenteel voordeel in 2022 liggen technische verschillen in aansluiting tussen budgettering van taakmutatie//herverdeeleffecten en het verwerken van actuele gegevens uit de gemeentefondscirculaires van de algemene uitkering ten grondslag. Het gegeven van de vrijval is in de aanloop naar het formatiedossier naar voren gekomen.
d. Herijking gemeentefonds
Het bedrag van het gemeentefonds wordt via een groot aantal verdeelmaatstaven verdeeld over alle gemeenten. Van tijd tot tijd vindt een herijking van deze verdeling plaats. Dit omdat de uitkomst van de verdeling op basis van de ontwikkeling van de feitelijke waarde van verdeelmaatstaven van gemeenten niet goed (genoeg) meer aansluit bij het theoretische uitgangspunt onder de verdeling: alle gemeenten in staat stellen om een gelijkwaardig voorzieningenniveau te realiseren bij een gelijke lastendruk.
De laatste volledige herijking van de verdeling van het gemeentefonds vond plaats in 1997. Onder meer door het onderbrengen van de budgetten voor de gedecentraliseerde taken op gebied van jeugd, Wmo en participatie was een volledige herijking van (de verdeling) van het gemeentefonds noodzakelijk. Daar is geen twijfel over.
De uitkomst van de nieuwe verdeling leidt per definitie tot voor- en nadeelgemeenten: de ene gemeente gaat er ten opzichte van het vorige model op vooruit. De andere op achteruit. De gemeente Zoetermeer is een nadeelgemeente. De uitkomst van de nieuwe verdeling leidt, op basis van de gegevens van het laatste verdeelmodel, tot een nadeel van € 53 per inwoner. In bestuurlijk overleg is overeengekomen dat de nadeelgemeenten er per jaar niet meer dan € 15 per inwoner op achteruit gaan. Dit om hen de tijd te geven om de financiële tegenvaller in hun begroting te kunnen opvangen. Over de feitelijk uitkomst en dan vooral over de daaraan ten grondslag liggende uitgangspunten en keuzes is nog wel discussie. Van verschillende kanten zijn inhoudelijke opmerkingen en aanbevelingen op (verschillende) versies van het nieuwe model geplaatst. Het kabinet heeft besloten om het nieuwe verdeelmodel in 2023 te laten ingaan. Met de boodschap dat er relatief snel (binnen drie jaar) een volgende actualisatie van het model plaatsvindt met invoeringsdatum 2026. De negatieve financiële gevolgen van het model 2023 zijn maximaal € 37,50 per inwoner ( € 7,50 in 2023, € 22,50 in 2024 en € 37,50 vanaf 2025).
e. Groei OZB/gemeentefonds vanwege woningbouwontwikkeling
In de meerjarenbegroting 2022-2025 (pagina 158) is voor de berekening van de algemene uitkering als aandeel in het gemeentefonds rekening gehouden met 56.853 woningen vanaf 2023. Een aantal dat bij de doorrekening van de gevolgen van de septembercirculaire is bijgesteld. Daarbij is geen rekening gehouden met de projecten in kader van de zogenoemde schaalsprong. Inmiddels is de ontwikkeling van de verwachte (netto) groei van woningen via gegevens uit de woningbouwmonitor en Entree in beeld. Onderstaande tabel geeft de toename van het aantal woningen weer uit de woningbouwprojecten (inclusief geplande sloop). De gegevens zijn ontleend aan de woningbouwmonitor van begin maart 2022 en de planning van de Entree van begin februari 2022.
Opgemerkt wordt dat bovenstaande tabel niet alle woningen weergeeft die in de planning zijn opgenomen. In de woningbouwmonitor worden verschillende fasen onderscheiden: initiatief, haalbaarheid, uitwerking en uitvoering. In de initiatieffase bestaat er nog relatief veel onzekerheid over het wel of niet daadwerkelijk starten van een project. Om die reden wordt met de geplande woningen in die fase geen rekening gehouden bij de verwachte groei van inkomsten uit OZB en algemene uitkering. Van projecten in de volgende fasen is de onzekerheid, zowel in aantal als in fasering van woningen, steeds kleiner. Projecten in de haalbaarheidsfase tellen voor 50% mee, die in de uitwerkingsfase voor 80% en projecten in de uitvoeringsfase voor 100%. De projecten in de Entree – in totaal 4.500 woningen – tellen ook voor 100% mee. De kans op meer woningen is in dat totaalprogramma groter dan op minder woningen.
Onderstaande tabel geeft de ontwikkeling van het totaal aantal woningen en inwoners aan voor de periode 2022 -2027. Vooruitlopend op de gedetailleerde onderbouwing van de inwonersprognose zijn onderstaande inwoneraantallen gebaseerd op de aanname van een in de tijd licht dalende gemiddelde woningbezetting.
Een netto toename van woningen leidt tot hogere inkomsten uit het gemeentefonds en OZB. Deze meer inkomsten worden ingeschat op € 1.500 per woning. De extra inkomsten op basis van de actuele woningbouwprognose wordt vergeleken met de uitkomst op basis van de vorige prognose van woningen. Onderstaande tabel geeft de uitkomst daarvan aan.
Gedurende de looptijd van de meerjarenbegroting stijgen de inkomsten uit OZB en het gemeentefonds als gevolg van de volumegroei met een bedrag van ruim € 4 mln. in 2026. De extra inkomsten worden voor 50% gereserveerd in de Reserve Investeringsfonds (Rif) en voor 50% gereserveerd op een stelpost op het programma OAD voor mogelijke meerkosten als gevolg van de noodzakelijke volumegroei in voorzieningen bij een stijgend aantal inwoners. Zoals bovenstaande tabel aangeeft is in de huidige Programmabegroting 2022 voor een deel al rekening gehouden met extra inkomsten uit volumegroei. De volgende tabel toont het overzicht van de bestemming van de groei van de inkomsten aan de Rif respectievelijk de stelpost exploitatie op programma OAD.
Vanwege een eerder raadsbesluit over de basisbestemming van de groeimiddelen is het budgettaire saldo tussen de hogere inkomsten en hogere kosten als gevolg van een (netto) groei van woningen in eerste aanleg budgettair neutraal. Wel is het natuurlijk mogelijk dat er in de perspectiefnota of programmabegroting voorstellen zijn opgenomen, die een beroep op de gereserveerde middelen doen. Die voorstellen worden dan afzonderlijk toegelicht. De feitelijke afdracht aan de Rif wordt bij de jaarrekening bepaald op grond van de feitelijke toename van het aantal woningen. De inzet van de stelpost groei inwoners is afhankelijk van concrete raadsvoorstellen. Een eventueel niet benut deel van de stelpost valt bij de jaarrekening vrij.
Beheer en onderhoud openbare ruimte nieuwe woonwijken
Op programma 3 zijn de kosten van onderhoud openbaar gebied vermeld, die samenhangen met de uitbreiding van nieuwe woningen/woonwijken. De extra woningen leiden op hun beurt tot extra inkomsten uit OZB/algemene uitkering. Deze hogere inkomsten zijn voor 50% beschikbaar als dekking voor kosten die rechtstreeks samenhangen met de uitbreiding van woningen. Een eventueel saldo tussen deze 50% extra inkomsten en meerkosten gaat ten gunste of ten laste van de Reserve Investeringsfonds (Rif).
In de perspectiefnota worden de toevoegingen aan de Rif op basis van de groei van woningen en het benutten van de Rif als gevolg van de aantoonbare extra directe kosten, bruto weer gegeven. De toevoeging aan de Rif is hiervoor toegelicht. Op basis van de in programma 3 gemelde meerkosten wordt voorgesteld om deze meerkosten ten laste van de Rif te brengen.
f. Prijsontwikkelingen maart 2022
Op basis van de gegevens van het Centraal Planbureau van maart 2022 (CEP) loopt de inflatie ten opzichte van de situatie van september jl. verder op. De algemene prijsontwikkeling voor 2022 stijgt ten opzichte van de vastgestelde begroting met 2,5%. Deze extra kostenstijging wordt aan de programma’s toegerekend, waarbij het uitgangspunt is dat dit voor het grootste deel gedekt kan worden uit een hogere algemene uitkering, die naar verwachting in de meicirculaire 2022 wordt getoond.
Naast de algemene prijsontwikkeling is het evident, dat op aantal specifieke onderdelen sprake is van een veel forsere prijsstijging dan het algemene prijsstijgingspercentage. Met name de kosten van energie en bouw lopen hard op. Onzeker hierbij is wat de duur van deze bovenmatige prijsstijging is. Het onderzoek naar de meerkosten en een scenario tot de lengte daarvan in de tijd is nog onderhanden werk. Op basis van een eerste globale inschatting wordt voor het jaar 2022 rekening gehouden met een kostenpost van € 2 mln. Voor de jaren vanaf 2023 geldt vooralsnog een inschatting van € 1 mln. Als de hoge prijsniveaus langer aanhouden, dan lopen vooral door de toename van het investeringsvolume in de scholenbouw en het groot onderhoud openbaar gebied de kosten als gevolg van prijsontwikkeling verder op. Op de programma’s 3 en 7 staat (bij de risico’s) een toelichting op waar de extra kosten vooral worden verwacht.
Compensatie invoering Omgevingswet
Door de vertraging in de invoering van de Omgevingswet hebben gemeenten extra kosten. Hiervoor verstrekt het rijk een vergoeding. De extra kosten voor Zoetermeer zijn op grond van eerdere besluitvorming al in de budgetten verwerkt. Om die reden staan tegenover nu bekende rijksvergoeding van 2022 geen extra kosten. Voor de gevolgen voor 2023 en verder vindt zowel voor kosten als rijkscompensatie nog onderzoek plaats.
Compensatie invoering Wet Kwaliteitsborging gebouwen (Wkb)
Het rijk stelt voor de invoering en uitvoering van de Wkb een vergoeding beschikbaar via de algemene uitkering. De kosten zijn verantwoord op programma 5.