Financiële ontwikkelingen bestaand beleid (leereffecten jaarrekening en TB1)
1.1 Verwerking Septembercirculaire 2024
De Septembercirculaire 2024 liet een verhoging zien van de algemene uitkering vanwege een hoger accres, herverdeeleffecten en nieuwe taken. Hierover is een memo gestuurd aan de raad in oktober 2024. De financiële consequenties worden in deze Perspectiefnota 2026 verwerkt.
1.2 Raming loonstijging (op basis van CAO bod werkgever en CPB-raming)
Voor de aanpassing van het loonbudget in de begroting wordt elk jaar de index (loonkostenvoet sector overheid) van het Centraal Economisch Plan (CEP) van het CPB als uitgangspunt genomen. Voor het jaar 2025 bedroeg de inschatting van het CPB vorig jaar 4,4%. Samen met de veranderende sociale lasten zoals pensioen en arbeidsongeschiktheidsverzekering is er voor 2025 rekening gehouden met 5,3%. Het onderhandelingsakkoord tussen VNG en vakbonden vraagt om 3,8% voor onze begroting. Dat levert een structureel voordeel op in de begroting van € 1,87 mln. Voor de jaren 2026 en verder is de raming ook aangepast op basis van de CPB-raming.
1.3 Prijsstijging
De prijsstijging voor 2026 (inclusief correctie voor 2024 en 2025) bedraagt 7,6%. Dit komt uit de raming van het Centraal Plan Bureau (CPB) van maart 2025. (zie ook bijlage 1). Dit geeft een nadeel in de begroting van € 0,72 mln. in 2025 en oplopend naar € 11 mln. in de jaren erna. Bij bezuinigings- en dekkingsvoorstel 4.3 wordt voorgesteld deze prijsstijging niet volledig in de begroting op te nemen. Ook in bijlage 1 staat dit toegelicht.
1.4 Verwacht accres Meicirculaire 2025
De groei van de algemene uitkering (het accres) wordt bepaald aan de hand van de groei van het Bruto Binnenlands Product (BBP). De raming van het CPB voor het BBP maakt onderdeel uit van het Centraal Economisch Plan (CEP). Hierdoor kunnen gemeenten een berekening maken van het accres. Voor Zoetermeer gaat het om € 2,5 mln. in 2025 oplopend tot € 4,3 mln. vanaf 2029. Bij de Meicirculaire 2025 krijgen we de definitieve cijfers. Dit accres wordt allereerst ingezet om de loon- en prijsstijgingen te dekken.
1.5 Renteopbrengst
Eind 2024 had de gemeente € 117 mln. aan vooruit ontvangen bedragen. Hoofdzakelijk specifieke uitkeringen voor de grote infrastructurele projecten. Daarnaast had de gemeente nog ca € 40 mln. aan leningen. Deze twee posten samen -de overliquiditeit- staan hoofdzakelijk bij de schatkist. We lenen sinds vorig jaar ook een deel uit aan andere gemeenten mits we daar een hogere rente voor ontvangen dan bij de schatkist. Bij de begroting hebben we rekening gehouden met een gemiddelde omvang van de overliquiditeit tegen een gemiddelde rente van 2,5%. Naar de inschatting van dit moment komen zowel de omvang als de rente iets lager uit. Het nadeel wordt voor 2/3 veroorzaakt door een lagere omvang en voor 1/3 door een lagere rente. Het deel dat door een lagere rente komt, wordt ten laste van de rente-egalisatiereserve gebracht waarmee dat niet het begrotingssaldo beïnvloedt.
1.6 Dividend Stedin
Stedin is een vaste deelneming van de gemeente. Als gevolg van de energietransitie is de omzet van Stedin flink gegroeid en dit leidt naar verwachting ook tot een hogere winst en dus ook een hoger dividend.
1.7 Bezwaarschriften
Het hoge aantal bezwaarschriften van 2023 heeft geleid tot aanzienlijk meer beroepszaken en dat is nog steeds merkbaar. Vorig jaar is meer dan de helft afgewikkeld. Begin dit jaar waren nog ongeveer 170 beroepszaken open. De verwachting is dan ook dat hierdoor zowel de proceskosten als de proceskostenvergoeding hoger uitvallen dan geraamd met resp. € 0,1 mln. en € 80.000.
1.8 Inzetten van taakmutaties
In de algemene uitkering ontvangen gemeenten middelen voor nieuwe taken of voor uitbreiding van bestaande taken. Dit zijn de zogenoemde taakmutaties. Deze middelen worden gereserveerd op OAD, totdat duidelijk is wat de nieuwe of uitbreiding van de taak betekent qua beleid, uitvoering en benodigde middelen. Voor verschillende taakmutaties is inmiddels duidelijk waar en hoe de middelen ingezet gaan worden. Hierdoor vervalt de reservering op OAD. Het betreft de volgende onderwerpen met daarachter het bedrag en het programma waar de uitgaven staan vermeld:
- Regionale doelgroepsspecifieke aanpak ten behoeve van de arbeidsmarktregio van € 0,137 mln. in 2025 en 2026 (nadeel programma 1)
- Bijstand jongerennorm verschuift naar de BUIG voor € 46.800 vanaf 2026 (voordeel programma1)
- Work in Nederland van € 0,15 mln. voor 2025, 2026 en 2027 (nadeel programma 1)
- Hervorming arbeidsmarktregio van € 1,1 mln. in 2025 en met wisselende bedragen van rond de € 1,5 mln. in de volgende jaren (nadeel programma 1)
- Noodopvang asielzoekers voor € 30.000 in 2025 en € 50.000 structureel (nadeel programma 2)
- Kinderopvang sociaal medische indicatie van € 27.000 (nadeel programma 2)
- Openbare bibliotheek van € 0,379 mln. voor 2025 en 2026 (nadeel programma 4)
- Wet goed verhuurderschap en wet betaalbare huur aflopend van € 0,135 mln. naar € 93.000 (nadeel programma 7)
- Digitaal stelsel omgevingswet van € 0,166 mln. (voordeel programma 7)
- Wet Open Overheid van € 0,171 mln. in 2025 en van € 0,205 mln. in 2026 en verder (nadeel programma Overhead)
1.9 Inzetten reservering groei van de stad
Zoetermeer groeit en dat vraagt extra middelen. Hiervoor wordt in de begroting per woning een bedrag van € 1.500 gereserveerd. De helft van deze middelen wordt gereserveerd in de reserve Fonds Zoetermeer 2040 ten behoeve van vooral het extra onderhoud van de stad. De andere helft staat als reservering opgenomen in de begroting voor de uitbreiding van extra werkzaamheden en voorzieningen in/voor de stad. In deze perspectiefnota wordt gevraagd een deel van deze reservering in te zetten voor de uitbreiding van de formatie met een subsidiewerver en een adviseur public affairs en een werkbudget voor public affairs: zie Overhead.
Onvermijdelijke ontwikkelingen
Niet van toepassing.
Beleidswijzigingen/nieuw beleid
3.1 Aanpassing rentescenario
Voor de berekening van de rentelasten in de begroting wordt gewerkt met een rentescenario. We gebruiken hiervoor niet de werkelijk te betalen rente van dit moment, maar hanteren hiervoor een scenario. Dit doen we om schommelingen te voorkomen. In de rentenota staat beschreven hoe we aan dit rentescenario komen.
De spelregels van de rentenota bieden de mogelijkheid om het rentescenario aan te passen op het moment dat de werkelijke rente fors afwijkt van de rente in het scenario. Bij een afwijking van 2% kan dat na 1 jaar, bij een afwijking van 1,5% na 2 jaar en bij een afwijking van 1% na 3 jaar. De lange rente in het scenario bedraagt momenteel 2%. De werkelijke rente (we kijken hierbij naar de tienjaars fixe) steeg 26 september 2022 voor het eerst door de 3%. Sinds dat moment schommelt de rente tussen de 3,0% en de 3,8%. Er is beleidsmatig bezien dus ruimte om het scenario te heroverwegen.
Als we kijken naar de macro-economische ontwikkelingen dan zien we op korte termijn de eerste beschietingen van de door Amerika geïnitieerde handelsoorlog. Dit leidt tot twee tegengestelde effecten. In de eerste plaats leiden de importheffingen tot meer inflatie dus hogere rente, maar het kan ook leiden tot een recessie wat de rente juist kan doen afnemen. Naast de handelsoorlog zien we dichter bij huis dat Europa veel (extra) wil investeren in defensie ook dit leidt tot meer inflatie en omdat de financieringsmethodiek onder meer bestaat uit het versoepelen van de begrotingsregels leidt dit naar verwachting op de lange termijn tot een hogere schuldgraad bij Europese overheden met aannemelijk een hogere rentevergoeding.
Kortom, hoewel er ook kansen zijn dat de rente daalt, zijn er meer indicaties voor een rentestijging. Desondanks stellen we voor het rentescenario nog niet te verhogen. Hiermee houden we de druk in de begroting gelijk zodat er geen groter nadeel in de begroting wordt opgenomen. We verwachten pas in 2028 weer leningen aan te trekken. Hiermee is er nog tijd om het scenario volgend jaar aan te passen. Kanttekening hierbij is dat de investeringsbeslissingen die in 2026 genomen worden nog tegen 2% zullen worden gedekt. De kans bestaat dat die dekking niet voor de hele looptijd van deze investeringen voldoende zal zijn.
3.2 Inzetten reservering groei van de stad
Zoetermeer groeit en dat vraagt extra middelen. Hiervoor wordt in de begroting per woning een bedrag van € 1.500 gereserveerd. De helft van deze middelen wordt gereserveerd in de reserve Fonds Zoetermeer 2040 ten behoeve van vooral het extra onderhoud van de stad. De andere helft staat als reservering opgenomen in de begroting voor de uitbreiding van extra werkzaamheden en voorzieningen in/voor de stad. In deze perspectiefnota wordt gevraagd een deel van deze reservering in te zetten voor de uitbreiding van de formatie met een subsidiewerver en een adviseur public affairs en een werkbudget voor public affairs: zie Overhead.
Bezuinigings- en dekkingsvoorstellen
4.1 Inzet surplus algemene reserve (maatregel 317)
Deze maatregel behelst het onttrekken van een bedrag aan de algemene reserve. Op 21 november 2023 is in het Bestuurlijk Overleg Financiële verhoudingen (BOFv) ten behoeve van de controle van de begrotingen van gemeenten door de provincies de volgende nieuwe regel afgesproken:
Van het vrij besteedbare deel (surplus) van de algemene reserve kan een gemeente jaarlijks maximaal 10% inzetten voor het dekken van structurele lasten. Met de voorwaarde dat de solvabiliteit groter of gelijk aan 20% is en blijft. Het surplus van de algemene reserve is het deel van de reserve dat niet nodig is voor het afdekken van risico’s (weerstandscapaciteit).
4.2 Ramingssystematiek (p-max -1) (maatregel 322)
De personeelsbudgetten van de gemeente zijn gebaseerd op het maximum van de functionele loonschaal op basis van de toegestane formatie. Daarnaast is een structureel bedrag van € 1 mln. opgenomen voor prijsverschillen. Indien de personeelsbudgetten voor de hele gemeente Zoetermeer worden bepaald op basis van 1 trede onder het maximum van de schaal, leidt dit tot een structurele verlaging van de geraamde lasten van circa € 3 mln. (2,5 % van het totale personeelsbudget). Dit bedrag is gebaseerd op de financiële vertaling van de formatie per 1 januari 2025. Deze maatregel levert bruto een besparing van € 3 mln. op. Echter, door een lagere dekking vanuit projecten, subsidies en valt de netto besparing lager uit. De minimale netto besparing wordt geschat op € 1,5 mln. Komende periode vindt nader onderzoek plaats naar de hoogte van de netto besparing en de haalbaarheid van deze bezuiniging.
Gevolg van de verlaging van het personeelsbudget is dat er minder financiële ruimte is voor de (hogere) inschaling van medewerkers in uitloopschalen of toelages, danwel bestaande vacatureruimte niet of pas later kan worden ingevuld. Dit kan gevolgen hebben voor de realisatie van de ambities. De impact van de maatregel voor de organisatieonderdelen is mogelijk beperkt, indien sprake is van zogenaamd vacaturevoordeel. Dit vacaturevoordeel ontstaat bijvoorbeeld door het niet of pas later kunnen vervullen van vacatures als gevolg van krapte op de arbeidsmarkt. Ook het lager inschalen van medewerkers bij aanstelling kan de gevolgen van deze maatregelen beperken.
4.3 Inflatie voor 2024 niet helemaal compenseren (-2%), inclusief extra verlaging prijsindexatie met 0,25% (toezegging 700) (maatregel 311)
De prijsstijging voor 2026 (inclusief correctie voor 2024 en 2025) bedraagt 7,6%. Dit percentage wordt vooral veroorzaakt door een bijstelling op het jaar 2024. Aangezien afgelopen jaren op programma’s waar dat nodig was al extra indexatie is toegekend in 2023 en 2024, lijkt het verantwoord om niet de volledige 7,6% op te nemen in de begroting. Voorgesteld wordt om de stijging voor 2% niet mee te nemen. Daarnaast wordt voorgesteld om 1,6% niet aan de programma’s toe te kennen, maar te reserveren op OAD mocht de prijscompensatie toch te laag blijken. Per saldo wordt er dan 4% toegekend aan de programma’s en wordt dat ook de stijging van de tarieven voor belastingen, leges en heffingen. Daarnaast wordt 1,6% gereserveerd op OAD voor prijstegenvallers op de programma’s.
Vanwege de vrij grote schommelingen in de inflatie en de huidige financiële verhouding met het rijk (onder andere het afschaffen van de trap-op-trap-af-systematiek voor het bepalen van de groei van de algemene uitkering uit het gemeentefonds) is het voornemen om de huidige systematiek van prijscompensatie tegen het licht te houden. Nadere informatie volgt in de Perspectiefnota 2027.
4.4 Reservering veroudering van de stad (maatregel 105)
Programma 3 vermeldt dat de vervangingsinvesteringen worden geactiveerd, waardoor er in de eerstkomende jaren ongeveer € 7 mln. ruimte in de begroting ontstaat. Deze is voor € 6 mln. opgenomen als bezuinigingsmogelijkheid. In de meerjarige onderhouds- en vervangingsplanning zijn nog niet alle kosten opgenomen (de zogenaamde witte vlekken). Wanneer de onderbouwing van deze kosten gereed is, kan het budget op programma 3 worden opgenomen en eventueel vrijvallen wanneer niet het hele budget nodig blijkt te zijn.